Hoe ondersteunen 4de Pijlerorganisaties weeshuizen en kinderprojecten?
In een ideale wereld zijn er geen weeshuizen, maar vandaag zijn ze soms nog nodig. Hoe gaan we daar dan mee om?
Heel wat 4de Pijlerorganisatie richten zich op kinderen en jongeren. Hoe doen ze dat? Welke accenten leggen ze daarbij? Die vragen interesseerden ons toen we in oktober 2021 een online bevraging uitstuurden naar 241 4de Pijlerorganisaties.
Die bevraging focuste op drie onderwerpen: weeshuizen, financiële sponsoring van kinderen en het uitsturen van stagiairs. In dit artikel berkijken we het eerste onderwerp: de samenwerking tussen 4de Pijlerinitiatieven en weeshuizen en gezinsvervangende opvanginitiatieven.
Er is recent heel wat debat over de steun van weeshuizen. Sommigen stellen zelfs dat we daar misschien best helemaal mee stoppen, omdat elk kind uiteindelijk recht heeft om op te groeien in een gezin of familie.
Toch blijven veel 4de Pijlerinitiatieven gezinsvervangende opvanginitiatieven steunen. En hun aanpak is heel divers. Het is vrijwel onmogelijk om alle projecten onder één noemer te vatten of met dezelfde maatstaf te beoordelen.
76 organisaties beantwoordden onze vragenlijst. Daar zijn heel wat onderwijsprojecten bij, maar ook 36 initiatieven die aangeven dat ze een weeshuis of een opvanginitiatief voor kwetsbare kinderen ondersteunen (straatkinderen, kinderen zonder veilig thuis, …).
Uit onze bevraging blijkt dat de respondenten een overwegend positief beeld hebben van hun projecten. In hun ogen zit het zeker wel goed met het welzijn van de kinderen die ze opvangen en zijn ook de lokale begeleiders blij met de samenwerking. Maar is dat ook zo?
489 kinderen per project
Het gaat in totaal om heel wat kinderen. Alle bevraagde projecten zouden samen 34.235 kinderen bereiken: een gemiddelde van 489 kinderen per project. Er zitten enkele grote projecten bij (> 1000 kinderen), maar ook een kleiner initiatief blijkt al snel meer dan 100 kinderen te bereiken.
Voor deze 34.235 kinderen zijn er in totaal 2191 omkaderende personeelsleden. Als we de grootse (>1000 kinderen) en kleinste (< 20 kinderen) initiateven even buiten beschouwing laten, komen we tot een gemiddelde van 15,62 tot 18,75 kinderen per begeleider.
Het gaat overwegend om langlopende initiatieven, merken we. Driekwart (73%) van de 4de Pijlerinitiatieven steunt hetzelfde project al meer dan 8 jaar. De helft (49%) zelfs al meer dan 12 jaar.
Zowel investeringen als steun op korte termijn
De steun die 4de Pijlerorganisaties bieden, richt zich vooral op de algemene werking van de instelling en op de uitbouw van infrastructuur. Deze ondersteuning biedt ruimte om langetermijninvesteringen te realiseren. Maar veel instellingen lijken ook voor hun dagelijkse werking op de korte termijn sterk afhankelijk van de externe steun die ze ontvangen. Meerdere organisaties geven aan dat ze geld voorzien voor de aankoop van voedsel of voor schoolgeld voor de kinderen.
Er wordt dus vooral geïnvesteerd in het materiële. Slechts een minderheid investeert ook in de inhoudelijke kwaliteit van de begeleiding, zoals capaciteitsversterking en vorming van het personeel (24%), het verstrekken van didactische materialen of ondersteuning van het management (17%).
43% van de 4de Pijlerorganisaties geeft aan dat ze in mindere of meerdere mate zelf instaan voor de lonen van de medewerkers. Dat zorgt uiteraard voor een grote wederzijdse afhankelijkheid.
Weinig samenwerking met de overheid
Opvallend is dat er nauwelijks samenwerking is met de lokale overheid. 86% van de gesteunde instellingen is in mindere of meerdere mate erkend door de overheid in het partnerland. Maar wat die lokale erkenning juist inhoudt, is niet altijd duidelijk.
De erkenning door de overheid blijkt in de praktijk ook niet zoveel voor te stellen. 56,7 % van de initiatieven die erkend zijn, krijgt nauwelijks steun van die overheid. Bij slechts 14 % komt de overheid tussen in de loon- en werkingskosten. 14% kan rekenen op logistieke steun. Negen instellingen blijken zelfs werkzaam te zijn zonder enige lokale erkenning.
Een overwegend positieve kijk
Via een aantal stellingen polsten we hoe de 4de Pijlervrijwilligers hun weeshuisprojecten inschatten. Meer dan 80% van de respondenten vindt:
- dat de instelling die ze steunen goed op de hoogte is van de de achtergrond van de kinderen die ze opvangt.
- dat het in 80% van de gevallen om ‘echte’ weeskinderen gaat die geen ouders meer hebben. (*)dat de instelling actief bezig is met de herintegratie van de kinderen in de samenleving.
- dat het personeel voldoende opgeleid en voldoende competent is.
- dat het personeel voldoende op de hoogte is van ‘kinderrechten’.
- dat er voldoende aandacht is voor het mentaal welzijn van de de kinderen.
- dat de lokale gemeenschap positief staat tegenover het project.
- dat er zelden iets misloopt in de instelling en er zich weinig toestanden voordoen die voor de ondersteunende 4de Pijlerorganisatie onaanvaardbaar zijn.
4de Pijlervrijwilligers hebben dus een overwegend positieve kijk op hun projecten: Iedereen is grotendeels tevreden en het meeste loopt goed. De initiatieven halen ook een hoge kwaliteitsstandaard. (De respondenten geven hun projecten een gemiddelde kwaliteitsscore van 7,31 op 10.). Het valt op dat er weinig kritische reflecties opduiken in de commentaren.
Dit confronteert ons natuurlijk met de beperkingen van deze bevragingen: de stem van de lokale begeleiders, van de kinderen zelf en van de lokale gemeenschap komt hier niet aan bod.
De respondenten vertolken de stem vanuit hun subjectieve perceptie. Maar komen deze bevindingen ook overeen met de realiteit ter plaatse? Of geven de respondenten in deze antwoorden eerder weer hoe ze hun project ‘wensen’ te zien? (Een duidelijk cijfer geeft wel aan dat kinderen zelf in de meeste instellingen weinig of helemaal geen inspraak hebben in hun situatie).
We moeten misschien de vraag durven stellen of 4de Pijlerinitiatieven dat gesprek ‘met‘ de belanghebbenden zelf ook voldoende aangaan? Deze erg positieve kijk contrasteert immers met de bevindingen van internationaal onderzoeken. Die geven aan dat we best heel omzichtig omgaan met de impact van het opgroeien in gezinsvervangende instellingen op het (mentale) welzijn van kinderen.
In een ideale wereld zijn er geen weeshuizen
Kinderen horen op te groeien in een gezin of een familie en dat moet steeds het streefdoel zijn. Dat vindt ook 86% van de respondenten. Maar ze geven meteen ook aan dat dit geen evidentie is. ‘In een ideale wereld zijn er geen weeshuizen zijn”, schrijft iemand.
Commentaren wijzen in de richting van de lokale overheid, die er dikwijls niet in slaagt om haar verantwoordelijkheid op te nemen: “We hopen dat er een mentaliteitswijziging komt en dat weeskinderen en verstoten kinderen evenveel rechten hebben als andere kinderen. Doch zolang hiervoor weinig of geen steun is van de overheid, zal er hulp van buitenaf nodig zijn”, schrijft een organisatie die in Rwanda werkt.
“Vanuit de organisatie geloven we sterk dat de kinderen thuis moeten kunnen opgroeien. Maar de overheid in Tanzania is niet sterk genoeg om een welzijnsveld te creëren waar deze kinderen opgevangen worden”, aldus een andere 4de Pijler. Of nog: “In 2015 heeft de Rwandese overheid alle weeshuizen gesloten en de kinderen in opvanggezinnen geplaatst. De kinderen kwamen meestal terecht in arme gezinnen zonder overheidssteun. Sommige gezinnen aanzagen de kinderen als goedkope werkkrachten.”
Vrijwel alle respondenten onderschrijven de stelling dat het de taak is van de overheid ginds om de zorg voor die kinderen op te nemen. Maar dat hoeft de rol van buitenlands hulp niet uit te sluiten: “Elk kind heeft recht op veiligheid, bescherming, een onderdak, kleding, gezonde voeding en recht om naar school te gaan. Wij als volwassenen moeten hen daarbij helpen. En hulp mag niet aan landsgrenzen gebonden zijn, want elk kind is belangrijk. Ik vind het daarom niet alleen de taak van de overheid ginds om de zorg voor kinderen op te nemen.”
De meesten vinden dan ook niet dat we op termijn beter zouden stoppen met het ondersteunen van weeshuizen. Slecht 28% van de 4de Pijlerinitiatieven vindt dat nodig. 83% vindt dat weeshuizen nu eenmaal een noodzaak zijn, omdat er voor sommige kinderen geen andere oplossing is.
Opvanginitiatieven bieden ook kansen
Meerdere commentaren benadrukken dat opvanginitiatieven zeker ook een positieve impact hebben: mits een goede omkadering bieden ze sommige kinderen kansen die ze anders nooit zouden krijgen.
“In weeshuizen kunnen straatkinderen opnieuw leren een plaats te hebben waar ze aanvaard worden, waar ze opnieuw structuur hebben en waar we ze laten integreren en participeren in de maatschappij. Vanuit de weeshuizen leren de kinderen om samen te spelen/leren en vriendschappen op te bouwen. Ze winnen opnieuw vertrouwen en leren anders te kijken naar zichzelf en kunnen opnieuw hopen op een betere toekomst.”
“De internaten blijven een noodzaak, omdat de kinderen uit kleine dorpen in achtergebleven gebieden weinig kansen hebben.” (Samenwerking Sevapur, India). Of nog: “Kinderen worden, indien het kan, opgenomen in de familie. Hier zien we vaak dat ze dan niet (meer) de kansen krijgen die ze verdienen en eerder ingezet worden om te werken”. (Halaai Xale Gambia)
Herintegratie in familie of gezin
Hoopvol is dat meeste 4de Pijlerinitiatieven (88,9%) haalbare mogelijkheden zien om de kinderen en jongeren op termijn opnieuw te integreren in het leven buiten de instelling. Ze stellen vast dat de begeleiders van de meeste partnerorganisaties (80,9%) daar ook actief aan werken. De begeleiders doen inspanningen om de kinderen op termijn te laten terugkeren naar hun familie of gemeenschap.
“Onze partner heeft de voorbije 25 jaar meer dan 2.000 kwetsbare kinderen en jongeren een veilige en warme plek geboden. De meesten tijdelijk, enkelen permanent. Meer dan 850 groeien er vandaag op bij familie, gastgezinnen of zijn geadopteerd. Uiteraard is de beste optie voor elke kind om op te groeien in een gezinssituatie, daar streeft onze partner 100 % naar.” (Zaba Kina vzw, DR Congo)
En dat moet uiteindelijk steeds het streefdoel blijven.
Auteur: Jacques Mevis, april 2022